7

 

Het licht van een kaars werd weerkaatst door het glas. Het bezorgde gezicht van Monique Rosselot, die door de grote glazen afscheiding naar haar zoon keek, werd gevangen in de lichtgloed. Het glas scheidde het observatiekamertje, dat niet groter was dan tweeënhalve vierkante meter, van de echte intensive care-kamer. Monique Rosselot zat in een van de drie stoelen die bij de afscheidingswand stonden. Ze had toestemming gekregen om één kaars mee te brengen, één slechts, en die twee tot drie uur lang te branden als onderdeel van haar dagelijkse wake. De verpleegster was al ruim een minuut weg. Monique besloot de kamer in te gaan. Er stond geen stoel bij het bed, dus knielde ze naast Christian neer.

Nadat ze even bedachtzaam naar zijn gezicht had gekeken, stak ze haar hand uit en liet ze haar vinger voorzichtig langs zijn gelaatstrekken gaan. Ze dacht terug aan de vele keren dat ze zijn gezicht had gestreeld, aan hoe hij naar haar glimlachte als hij in bed lag en vroeg of ze hem een verhaaltje wilde voorlezen. Zijn huid was toen warmer geweest en het was vreemd en afstandelijk om zijn gezicht te strelen zonder dat er een reactie kwam. Geen glimlach. Geen heldere blik die naar haar opkeek. Heel voorzichtig liet ze haar vinger naar beneden gaan, want ze mocht de slangen die hem voedden en waren aangesloten op de monitors niet aanraken. Als ze haar verhaaltje had voorgelezen, dan stak ze haar hand uit en liet ze haar vingers even door zijn haar gaan. Maar nu was zijn hoofd kaalgeschoren en waren op de huid van zijn schedel nog de sporen te zien van de onderzoeken die ze hadden gedaan. Hechtingen markeerden de gruwelijke wond aan de zijkant van zijn hoofd. Monique deed haar ogen dicht en pakte Christians hand vast. Maar die was zelfs nog koeler dan zijn gezicht en de angst sloeg haar plotseling om het hart. O, God, alstublieft… laat hem alstublieft niet doodgaan ! Ze kneep haar ogen dicht om zich te wapenen tegen het ondenkbare en toen ze ze weer langzaam opendeed, werd Christians kwetsbare gestalte vertroebeld door haar tranen. Ze probeerde uit haar hoofd te zetten wat hem was aangedaan, de koude, harde feiten die de twee gendarmes haar hadden verteld, het seksuele misbruik… de vele slagen op zijn hoofd, waarna hij voor dood was achtergelaten. Ze had vrijwel uitsluitend gehuild als ze alleen was, en dat gaf weer hoe ze zich voelde tijdens haar waken: alleen. Jean-Luc had zich vooral op zijn werk op de boerderij gestort om met het gebeuren te kunnen omgaan. Hij was maar één keer met haar meegegaan naar het ziekenhuis.

Nu, met Christians kleine hand in de hare, zou ze het niet anders gewild hebben. Ze zou zich waarschijnlijk niet hebben kunnen overgeven aan dit moment van intimiteit als Jean-Luc bij haar was geweest. Ze had dit pas één keer eerder gedaan en ook toen had ze zich gevoeld als een dief in de nacht die zich stiekem iets toe-eigende. Een paar minuten van intimiteit met haar zoon. Misschien wel hun laatste.

Ze schudde haar hoofd. Nee ! Dat mocht niet gebeuren ! Ze zou Christian weer zien glimlachen, de warmte van zijn omhelzing voelen. Ze nam zijn hand steviger in de hare en concentreerde zich op haar boodschap aan hem. Dwong Christian bij bewustzijn te komen.

De brandende kaars deed haar denken aan verjaardagen, en het schoot haar te binnen dat Christian binnenkort jarig was, waarna haar gedachten afdwaalden naar eerdere verjaardagen, zijn glimlachende gezicht in de gloed van het kaarslicht. Hoe hij vol verwachting zijn cadeautjes uitpakte. Zijn Topo Gigio-pop. Zijn modelracebaan. Zijn fiets, die hij pas vorig jaar had gekregen. Hun huis, vol blijdschap en gelach. En plotseling voelde ze zich een stuk zekerder: zijn komende verjaardag ! Iets echts dat naderde en waarop ze zich kon richten. Ze kon zelfs voor zich zien hoe Christian daarbij zou zijn. ‘Binnenkort ben je jarig, Christian.’ zei ze zacht. ‘Er zullen prachtige cadeautjes voor je zijn. Ik ga een taart voor je bakken. Groter en mooier dan je ooit hebt gezien.’ In haar gedachten kon ze Christian naar de reusachtige taart zien kijken, met grote, lachende ogen. En op dat moment wist ze zeker dat Christian bij kennis zou komen en was ze in staat de koelte van zijn hand in de hare te negeren. ‘We zullen weer allemaal samen zijn…’

 

‘Nu, laten we eens kijken wat we hier hebben.’ Dokter Besnard, de patholoog-anatoom, had de dossiermap al geopend voor zich liggen, alsof hij het materiaal had bekeken voordat ze binnenkwamen. Een verpleegster had Dominic en Poullain naar de twee stoelen tegenover het grote, mahoniehouten bureau gebracht. Poullain kende Besnard van vier eerdere zaken, voornamelijk auto-ongelukken.

‘… een jongetje, Christian Yves Rosselot. Tien jaar oud. Wordt 4 september elf… dat is over twee weken. Binnengebracht op 18 augustus ’s middags om acht over halfvijf.’ Besnard sloeg de bladzijde om en sloeg hem toen weer terug. Hij was begin vijftig en kaal, afgezien van een paar lange pieken grijsbruin haar. Hij ondersteunde zijn hoofd even met zijn hand, streek de pieken haar op hun plaats en keek op. ‘Wel. De ambulancebroeders hebben gerapporteerd dat ze om drie over vier op de plaats van het misdrijf zijn gearriveerd. De jongen droeg een korte broek maar geen hemd, en hij lag met zijn gezicht naar beneden, met zijn rug bloot. Er was bloed zichtbaar op zijn hoofd en schouder, veel bloed, duidelijk afkomstig van de wond in zijn hoofd. Een paar kleine bloedvlekken zaten op zijn rug – afkomstig van dezelfde wond – en een spoortje bloed, vrijwel opgedroogd, aan de binnenkant van de dij van de jongen. Dit was duidelijk afkomstig van een andere wond. Daarom is de broek opengeknipt en hebben ze vastgesteld dat het bloed afkomstig was van een rectale penetratie. Die wond was niet meer actief, bloedde niet meer, dus hebben ze hun aandacht geconcentreerd op de hoofdwond.’ Besnard keek af en toe even op naar Poullain, hield zijn vinger bij de tekst in het rapport terwijl hij Dominic aankeek alsof hij wachtte tot hij klaar was met zijn aantekeningen. Röntgenfoto’s, meervoudige fracturen, hematomen, somatosensitieve cortex. De bladzijden van Dominics notitieboekje stonden al vol aantekeningen van zijn gesprek met de chirurg die Christian de vorige avond had geopereerd. Medische aantekeningen in steno waren een nachtmerrie. Blijkbaar konden alleen samengestelde woorden worden ingekort. Poullain had geregeld dat Dominic met de chirurg zou praten en daarna op hem zou wachten voor hun gesprek met Besnard. Maar Dominic had nauwelijks een halfuur tijd gehad voor zijn gesprek.
Zachtgroene tegels en muren van crèmekleurig granol. Het getik van hakken en stemmen die ver droegen door de kale gangen. Dominic vond de atmosfeer onheilspellend. Beelden van de arts die met echoënde voetstappen op hem toe kwam lopen en hem de resultaten van zijn moeders biopsie vertelde. Een jaar, twee jaar, als ze geluk had. Nee, helaas was er niet veel dat ze konden doen behalve morfine verstrekken in de terminale fase, om de pijn te verminderen. Eens per drie maanden controle, maar laat het ons weten als de pijn in de tussentijd te erg wordt…
‘… de luchtwegen vrijhouden van bloed was een eerste vereiste, dus werd er een tracheaal buisje in zijn keel geschoven.’ Besnards vinger ging naar beneden over de bladzijde. ‘Gelukkig lag de jongen met zijn gezicht naar beneden, anders zou hij waarschijnlijk in zijn eigen bloed zijn gestikt voordat ze arriveerden. De wond werd schoongemaakt en de oorzaak van de bloedstroom – een gesprongen bloedvat – werd gevonden, net zoals dat met de schedelfractuur werd gedaan, hoewel de ernst daarvan op dat moment nog niet kon worden vastgesteld. Dat werd pas duidelijk op de röntgenfoto. Zware kneuzingen en gescheurde huid werden ook vastgesteld op het rechter jukbeen, met bloed dat inmiddels was gestold en een mogelijke botbreuk daaronder. De patiënt werd daarom verbonden, zowel om het bloeden te stoppen als om de schedel te steunen, er werd hem zuurstof toegediend nadat de luchtwegen waren vrijgemaakt en hij werd hiernaartoe gebracht. Vanaf dat moment heeft Verthuy op de eerstehulp het overgenomen. Conclusies uit de rapporten van de ambulancebroeders en dokter Verthuy ? Ten eerste het tijdstip van de misdaad.’ Besnard keek hen even doordringend aan. ‘Uit de hoeveelheid gestold bloed rondom de grootste wond en het bloed dat daar nog doorheen sijpelde, is het hun schatting dat die heeft plaatsgevonden tussen één en anderhalf uur voordat ze op de plaats van het misdrijf arriveerden. De andere verwonding, de penetratie van het rectum van de jongen, is ongeveer in dezelfde periode ontstaan, mogelijk slechts een paar minuten daarvoor. Maar wat waarschijnlijk interessanter is, is wat Verthuy over de verkrachting van de jongen te melden heeft. Hij ontdekte dat het huidweefsel van het rectum verschillende scheuringen en beschadigingen vertoonde, wat erop wijst dat er in feite twee penetraties hebben plaatsgevonden, op afzonderlijke tijdstippen.’

Besnards pauze om zijn woorden te benadrukken had het gewenste effect op Poullain. Hij boog zich aandachtig naar voren. ‘Twee penetraties ? Hoeveel zat ertussen ?’ ‘Dertig minuten, veertig minuten… een uur op z’n meest. Maar absoluut twee afzonderlijke penetraties. In één deel van de rectumhals, die had gebloed, was het bloed bijna helemaal gestold op het moment dat de tweede penetratie plaatsvond.’ Dominic voelde dat Poullain nog steeds zat te worstelen met de timing van de misdaad toen hij werd getroffen door deze nieuwe informatie. Dominic had al in zijn boekje geschreven: Poging tot doodslag: één tot anderhalf uur voordat ambulance arriveert: 14.33 – 15.03 uur. Ergens van 12 – 42 minuten voor ontdekking. Verkrachting minuten daarvoor. Nu schreef Dominic: Afzonderlijke verkrachting: 30 – 60 minuten voor uiteindelijke poging tot doodslag. Dat hield in dat de dader tot maximaal anderhalf uur in de buurt van het paadje moest zijn geweest en tussendoor een vol uur had uitgerust, of daar minimaal bijna drie kwartier was gebleven en een halfuur had gerust. Maar natuurlijk had er in die tijd iemand langs kunnen komen over dat paadje. Waar had hij zich verstopt ? ‘Zijn er sporen van sperma gevonden van een van de twee penetraties ?’ vroeg Poullain.  ‘Nee, niets. Verthuy heeft alleen bloed en gescheurd weefsel in het rectum aangetroffen. En al het bloed is van één type: B positief, de bloedgroep van de jongen. Onze dader is duidelijk voorzichtig geweest en heeft zijn lid eruit getrokken voordat hij moest ejaculeren. Heeft de forensische dienst iets gevonden ?’ Poullain dacht aan de serie plastic zakjes waarmee de mannen uit Marseille uit het korenveld waren gekomen. Hun rapport zouden ze morgen krijgen. Maar ze wisten nu pas dat de dader vermoedelijk op de grond had geëjaculeerd. Zouden ze daarnaar hebben gezocht ? Vormde dat een vast onderdeel van hun onderzoek ? Een paar druppeltjes zaad tussen het graan, toen waarschijnlijk allang opgedroogd en gekristalliseerd door de warmte van de zon. En zo niet, dan was het nu weggespoeld door de regen van vannacht. ‘Dat weet ik nog niet,’ zei Poullain. ‘Dat hoor ik morgen.’

‘Andere interessante punten in Verthuys rapport…’ Besnards vinger zakte een paar alinea’s. ‘Het gebruikte wapen: een stuk rots of een grote kei, vastgesteld aan de hand van steenfragmentjes die in het haar van de jongen zijn gevonden en in het huidweefsel van de schedel lagen ingebed. Een andere slag heeft de huid opengereten en het rechter jukbeen verbrijzeld. Botfragmenten zijn verwijderd, hoewel hij later nog een keer geopereerd zal moeten worden om het jukbeen opnieuw te construeren. Elf hechtingen waren er nodig voor de wond in de schedel, achttien voor het jukbeen. Aangezien Verthuy inwendige bloedingen vermoedde, heeft hij om twee over halfzes een reeks röntgenfoto’s laten maken, 54 minuten nadat de jongen het ziekenhuis was binnengebracht. De jongen was al die tijd in coma, en is dat nog steeds, en hij is alleen van de intensive care af geweest voor de operatie van gisteravond, door dokter Trichot… met wie u al hebt gesproken.’ Besnard knikte naar Dominic. ‘Trichots volledige rapport wordt morgen verwacht. Maar ik kan u wel alvast een kopie van Verthuys rapport geven. Misschien vindt u er iets in wat ik buiten mijn samenvatting heb gelaten.’ Hij reikte hun de kopie aan. Terwijl Poullain die doorbladerde, vroeg Dominic: ‘Zijn er schattingen over de tijdsduur van de beide penetraties ?’ Besnard keek op de volgende bladzijde, toen op de vorige. ‘Niet langer dan een paar minuten per keer, hoewel Verthuy vermoedt dat de tweede misschien korter heeft geduurd, alleen omdat er minder kracht voor nodig was.’

Ze bleven even zwijgen terwijl Poullain nog in het rapport zat te bladeren. Tenslotte keek hij op. ‘Waarschijnlijk zullen er een paar vragen zijn als ik het op het bureau nog eens goed doorlees, maar voorlopig weten we genoeg. Hartelijk dank. U bent erg behulpzaam geweest.’

Besnard kwam achter zijn bureau vandaan om hen uit te laten, babbelde wat over de aanhoudende augustushitte en hoe die het werk vertraagde. Artsen en gendarmes waren waarschijnlijk de enige overheidsambtenaren die in deze maand niet en masse naar de kust trokken. ‘Plichtsbesef of gewoon domheid, zegt u het maar.’

Het was stil in de gang toen ze die door liepen en de trap afdaalden. De activiteit nam toe naarmate ze de begane grond naderden. ‘Wat is er geregeld voor het verhoor van Machanaud morgen ?’ vroeg Dominic. Poullain had eerder die dag besloten dat ze Machanaud de volgende dag zouden verhoren, maar de tijd en de plaats waren nog niet vastgesteld.

‘Ik denk dat we eerst maar eens bij hem op bezoek moeten gaan en proberen het er niet al te officieel en serieus uit te laten zien. Als een tweede verhoor noodzakelijk is, laten we hem wel naar het bureau komen. Ik heb gehoord dat hij morgen het grootste deel van de dag op Raulins boerderij werkt, maar we moeten proberen om voor halftwaalf bij hem te zijn, voordat hij de kans heeft gehad om een café in te duiken.’ ‘En de andere tips die vandaag zijn binnengekomen ?’ Poullain keek Dominic even doordringend aan. ‘Laten we niet het feit uit het oog verliezen dat Machanaud op dit moment onze belangrijkste verdachte is.’  Een kortaangebonden herinnering aan eerder die middag, toen ze voor het eerst in het onderzoek woorden met elkaar hadden gehad. Machanaud was een dronkelap, een parttime stroper en vagebond, en met zijn wilde verhalen en braspartijen werd hij door minstens de helft van de inwoners van Taragnon als een rare kwast beschouwd… maar een moordenaar ? Dat was belachelijk, en Dominic had de fout gemaakt die gedachte uit te spreken. Maar wat was het alternatief ? Het onderzoek had zich gericht op alles wat afweek van het normale. In Taragnon, waar men ervan overtuigd was dat geen van de plaatselijke bewoners tot zoiets gruwelijks in staat was, was dit vertaald in: mensen die hier niet thuishoorden. De enige andere aanwijzingen waren een truck met een kenteken uit Lyon en een toerist die op doorreis in de stad was.

Alsof hij iets wilde goedmaken voor zijn scherpe toon daarvoor, zei Poullain: ‘Je zult waarschijnlijk verheugd zijn te horen dat er in de namiddag nóg een tip is binnengekomen. Van café Font-du-Roux, iets meer dan een kilometer van de plek waar de jongen is gevonden. De barman heeft een Alfa Romeo coupé gezien die hij nooit eerder had gezien, en de bestuurder heeft daar geluncht.’ Maar Dominic was daar niet erg verheugd over. Het was te simplistisch: buitenbeentjes. Machanaud vanwege zijn excentrieke natuur en nu drie anderen, enkel en alleen omdat het vreemdelingen waren. Kleinsteeds denken was één spoor, en het ontbrak Poullain en zijn mannen aan de fantasie om een stadium verder te denken.

Voor hen veroorzaakte een groep wachtenden bij de receptie een kleine opstopping voor degenen die het ziekenhuis in en uit wilden. Onder die mensen was een gezicht dat hen even geschrokken aankeek. Maar in die tijdelijke verwarring van mensen lette niemand erop; de figuur draaide zich om en ging weer op in de massa die zich het ziekenhuis uit haastte.

 

Alain Duclos was op weg naar de kust. Hij had eerst naar Cannes en Juan-les-Pins willen gaan maar had zich toen gerealiseerd dat hij niet opgewassen was tegen al die mensen en hectische drukte. In plaats daarvan reed hij naar St. Tropez. Het stadje was rustig en het strand niet al te druk; door zijn grote breedte waren er hele stukken waar Duclos rustig kon wandelen en nadenken of alleen kon gaan zitten zonder last te hebben van groepen zonnebaders.

Hij vroeg zich af of de gendarmes hem in het ziekenhuis hadden gezien. Hij kon zichzelf wel voor zijn hoofd slaan omdat hij zo’n groot risico had genomen. Maar hij merkte dat hij niet goed kon nadenken en functioneren sinds hij die krant had gelezen en naar het ziekenhuis had gebeld. Toen hij die ochtend was vertrokken bij het café, was hij Brignoles uit gereden richting Castellane en de bergen. Hij was vlak bij Point Sublime gestopt en had enige tijd over de Canyon du Verdon uit staan kijken. Het uitzicht was adembenemend en de stevige wind vanuit de vallei had zijn haar in de war gemaakt. Hij had zijn ogen dichtgedaan en de verfrissende koelheid over zijn gezicht laten spelen. Maar het had weinig gedaan om zijn geest te verhelderen: de wind die door de toppen van de bomen speelde, het geruis van het graan terwijl hij de kei herhaaldelijk liet neerkomen op het hoofd van de jongen. Buigend en zich weer oprichtend graan, het geruis dat zich vermengde met het geluid van golfjes die zachtjes braken. Hij opende zijn ogen en liet zijn blik langzaam langs de horizon van de baai van St. Tropez gaan. In de verte twee jachten en een vissersboot als witte vlekjes op een diepblauw schildersdoek. Kinderen die speelden aan de vloedlijn. Het uitzicht was nu anders, maar de beelden in zijn hoofd bleven hetzelfde. Misschien had hij gehoopt dat de grandeur van de kustplaats de beelden uit zijn hoofd zou verdrijven, of zocht hij alleen maar naar eenzaamheid ? Ruimte om na te denken. Uiteindelijk kwam het erop neer dat niets ervan zijn ziel raakte. Hij voelde zich vanbinnen nog steeds wanhopig leeg en verward.

Na de bergen was hij teruggereden naar het landgoed van de Vallons om daar te lunchen. Claude en zijn vader hadden hem de afgelopen vierentwintig uur nauwelijks gezien. Hij zat maar wat in zijn eten te prikken, moest zijn uiterste best doen om aan de gesprekken deel te nemen en was ervan overtuigd dat ze zijn afwezigheid opmerkten. De beelden achtervolgden hem elke keer dat zijn hoofd vrij was van gedachten en de momenten van opluchting door afleiding van buiten waren maar kort. De zon hing oranje boven de baai. Het was bijna halfacht. Hij hoopte dat hij er vanavond, bij het diner op het landgoed, een betere show van zou maken, en begon aan de terugrit. Het diner was indrukwekkend: caviar d’aubergines, daurade cuite sur litière en geleé d’amande aux fruits frais, bereid door de chef-kok van het landgoed. Er was een rode Vallon uit 1955, uit de wijnkelders van het landgoed, en Franse kaas en koffie met cognac toe. De conversatie was levendig, met Claude die vertelde over zijn plan om een dagje op een ranch in Carmargue door te brengen, en Duclos die er zelfs in slaagde een anekdote te vertellen over een van zijn eerste rampzalige ritten op een ezel aan de kust van Bretagne. Maar toen hij later door zijn gespreksstof heen raakte, begonnen de beelden hem weer te plagen. Hij excuseerde zichzelf en ging naar bed.

Het was moeilijk om in slaap te komen. Hij bleef de beelden afspelen dat hij het ziekenhuis binnenging, zich langs de drukte bij de receptie drong, toen de twee gendarmes zag en zich snel wegdraaide. Hij had zich even schuil kunnen houden in de drukte, had hun zijn rug toegekeerd totdat ze weg waren en was verder de gang in gelopen. Gelukkig had hij zijn hoofd erbij gehouden. De nacht was warm, de luchtvochtigheid hoog en hij lag voortdurend te draaien omdat hij niet wist hoe hij moest liggen. Na bijna twee uur viel hij eindelijk in slaap. De droom was verwarrend. De ogen van de jongen keken hem opgejaagd en smekend aan vanuit de donkere kofferbak. Toen speelde de jongen langs de vloedlijn in St. Tropez, doemde Duclos boven hem op met de kei in zijn hand en maakte hij gebaren om hem weg te lokken van de andere mensen. Maar toen de jongen hem aankeek, recht in zijn ogen, glimlachte hij en stonden zijn ogen plotseling ondeugend en uitdagend. Hij vormde woorden met zijn mond en Duclos moest zich over hem heen buigen om te horen wat hij zei. De woorden waren een uitdagend gefluister dat bijna verloren ging in het geruis van de branding. Dunne rode draden liepen als spinrag door het helderblauwe water en werden steeds dikker, bloed dat elk moment gezien kon worden door de andere mensen op het strand. ‘… zodra ik mijn mond opendoe, zullen ze het weten… ze zullen het weten !’

Duclos schrok wakker en sloeg bijna de wekker van het nachtkastje toen hij wilde kijken hoe laat het was: tien over vijf. Zijn handen trilden. Hij wist dat hij niet weer in slaap zou vallen, dus ging hij naar beneden en zette hij koffie in de keuken. Hij besloot op het achterterras van het chateau te gaan zitten, bij het zwembad, en naar de zonsopgang te kijken. Een uur later, toen hij aan zijn tweede kop koffie bezig was, kreeg hij gezelschap van Claude.

Nadat ze een paar algemeenheden hadden uitgewisseld, voelde Claude zijn verwarring aan en vroeg hij wat er mis was. Duclos wist dat dit soort vragen hem de komende dagen waarschijnlijk vaker gesteld zou worden en antwoordde dat het een meisje was dat hij twee dagen geleden in Juan-les-Pins had ontmoet. Hij had gistermiddag met haar afgesproken op hetzelfde stuk strand, maar ze was niet op komen dagen. Claude trok een mondhoek op in een glimlach. ‘Ze moet nogal indruk op je hebben gemaakt. Je lijkt wel ziek.’ Ziek ? Onder andere omstandigheden zou Duclos in gelach zijn uitgebarsten. Claude kon soms zo’n zak zijn. Uiteindelijk slaagde hij erin een flauwe glimlach te forceren. Maar die laatste kwellende uren hadden hem in elk geval wel een besluit doen nemen. De obsessie knaagde aan hem, hij moest voortdurend zijn uiterste best doen om te voorkomen dat zijn zenuwen het begaven, en hij kon dat gewoon niet langer aan. Er was maar één manier om daar een eind aan te maken. Hij moest terug naar het ziekenhuis.

 

Dominic deed langzaam de deur open. Het eerste wat hij zag was Monique Rosselots profiel in het kaarslicht dat werd weerkaatst door de afscheidingsruit. De vormen daarachter waren door het reflecterende licht moeilijker te onderscheiden. Monique zag hem niet meteen, en Dominic groette haar met een hoofdknikje toen ze uiteindelijk naar hem opkeek. Toen keken ze naar de liggende figuur van Christian achter de ruit. De snoeren en infuusslangen aan dat tengere lichaam maakten op de een of andere manier een obscene indruk, ontwijdend. Afgezien van al die snoeren en slangen, die hem er op een harde manier aan herinnerden dat de doktoren vochten voor zijn leven, zag de jongen eruit als een van Botticelli’s slapende engelen. Hoewel zijn glanzende krullen waren verdwenen, afgeschoren voor de operatie van de vorige avond.  De pijn van het lijden, het lange wachten zonder iets te weten, had Moniques gezicht getekend. Haar verdriet was bijna tastbaar, had zich door het kleine kamertje verspreid, hoewel Dominic wist dat de volle omvang van haar pijn hem te boven ging. Maar hij kon haar pijn begrijpen en heel erg met haar te doen hebben, zonder hem zelf echt te voelen. Zou hij beter met het onderzoek kunnen omgaan als hij dat wel had gekund ? Zou het de strijd die hij vreesde, met Poullain die Machanaud misschien in staat van beschuldiging wilde laten stellen, er gemakkelijker op maken ?

Dominic deed de deur weer zachtjes dicht. Hij zag Monique nog even opkijken, en een flauwe grimas van ‘dank je’ of ‘dag’ trok over haar gepijnigde gezicht. Hij had haar niet willen storen. Hij had terug gemoeten naar het ziekenhuis om het uiteindelijke rapport van de chirurg op te halen, dus had hij besloten even te gaan kijken. Om beelden te hebben die pasten bij de medische beschrijvingen. In reactie op zijn bezorgdheid over de veiligheid van de jongen waren ze alleen in staat geweest om twee uur per dag een gendarme bij zijn deur te zetten, maar Besnard had hen verzekerd dat, als Monique Rosselot niet bij hem op bezoek was, er voortdurend een verpleegster in zijn buurt zou zijn. Dominic schudde zijn hoofd terwijl hij door de gang liep. Poullain. Machanaud. Het gesprek met Machanaud was niet goed gegaan. Hoewel het maar een officieus bezoek was geweest aan de boerderij waar Machanaud die ochtend aan het werk was, zou de echte test morgen komen, als het officiële verhoor op het bureau zou worden gehouden. Maar waarom zou Machanaud liegen over zijn doen en laten ? Dominic had daar geen kant-en-klaar antwoord op, en Poullains gretigheid was wel heel erg doorzichtig geweest: ‘Misschien om zijn eigen schuldgevoel te verbergen ?’ Plotseling was de vraag retorisch geworden en had Dominic beseft dat zijn mening er niet echt toe deed. Dominic stelde zich voor hoe Poullain in gedachten de aanklacht al opstelde en hoe hij met zijn ene hand afwezig met zijn handboeien speelde. De glorie van een zaak die snel werd opgelost. Dominic liep het ziekenhuis uit en startte zijn motor. Het avondverkeer in Aix was rustig en binnen een paar minuten zat hij op de N7 naar Bauriac. Officieel zat zijn dienst er al een halfuur op en was zijn bezoek aan het ziekenhuis zijn laatste klus geweest nadat hij het rapport van de forensische dienst van het team uit Marseille had opgehaald. Maar Poullain wilde de samenvatting van beide rapporten morgenochtend om zeven uur op zijn bureau hebben liggen, dus die zou hij vanavond nog moeten maken. Het was een drukke dag geweest. Het gesprek met Pierre Bouteille van vanochtend had meer dan anderhalf uur geduurd. Hoewel het voor Bauriac een belangrijke zaak was, ingedeeld onder de categorie ‘gewelddadige aanranding’, was het voor Bouteille vermoedelijk een van de vele regionale zaken in die categorie die hij op zijn bureau had liggen. Rechtbankassistenten met dossiers liepen tijdens hun gesprek voortdurend in en uit en de telefoon rinkelde onophoudelijk. Bouteille zou nu de best mogelijke procedure bepalen: van algemeen tot gerechtelijk onderzoek, en het overdragen aan onderzoeksrechter Frederic Naugier. Dominic liet de bespreking en gebeurtenissen van die dag nog eens de revue passeren, probeerde er de details uit te pikken die misschien van belang konden zijn, maar zijn gedachten werden vertroebeld door de veelheid ervan. Hij merkte dat hij zich niet kon concentreren.

Hij draaide de gashendel verder open. De wind was fris en opbeurend.

 

Alain Duclos reed voor de derde keer om het ziekenhuis heen. Elke keer nam hij een andere straat in een ander blok, totdat hij er zeker van was dat hij alle straten binnen redelijke loopafstand van het ziekenhuis had gehad. Hij wilde niet dezelfde fout maken als de vorige dag en bijna twee gendarmes tegen het lijf lopen. De zwarte Citroen 2CV en DS19 waren min of meer de standaardauto’s van de politie. Hij kwam maar één zwarte 2CV tegen, twee blokken verderop, stopte ernaast en keek naar binnen, maar hij zag geen politieradio. Hij sloeg de hoek om en reed nog tweehonderd meter door voordat hij parkeerde. Het ziekenhuis lag nu op vier blokken afstand, maar hij was zich bewust van zijn opvallende auto en wilde niet dat die te dicht in de buurt van het ziekenhuis werd gezien.

Duclos bleef dicht bij de huizen terwijl hij de straten door liep en draaide zijn gezicht weg van de rijweg als er een auto naderde. Het was zestien minuten over acht en tamelijk rustig voor die tijd van de avond. In de eerste twee straten reden hem maar drie auto’s voorbij. Hij liep de hoek om, passeerde een druk restaurant met een grote etalageruit met uitzicht op de straat: een gegons van stemmen, gedempt gelach en vrolijkheid, een eenzaam gezicht waar zijn blik op viel toen hij haastig langsliep. Het versterkte de eenzaamheid van zijn missie nog meer. Hij had met Claude en een paar vrienden in een restaurant aan de kust moeten zitten; in plaats daarvan sloop hij als een dief door smalle straatjes en waren zijn zenuwen tot het uiterste gespannen. Zijn blik had er waarschijnlijk verwilderd en opgejaagd uitgezien voor de mensen die in het restaurant zaten. Hij had het deze keer in elk geval beter gepland. Na een verhaal dat zijn zoon op dezelfde school zat en hij er zeker van wilde zijn dat de bloemen werden bezorgd als madame Rosselot er was, had de receptioniste hem verteld dat ze normaliter elke dag op bezoek kwam, ergens tussen vier en vijf binnenkwam en dan twee a drie uur bleef. ‘Hoewel ze in twee gevallen ook ’s morgens nog een uur is geweest.’

Hij had zijn aankomst net na het avondbezoek gepland. Hij liep nog een hoek om en de hoofdingang van het ziekenhuis lag vijftig meter voor hem. Hij bleef even staan, haalde een keer diep adem en liep toen in een regelmatig tempo door; hij wilde niet onzeker overkomen, want dan zouden ze hem bij de receptie tegenhouden en vragen wat hij wilde.

Er stond een klein groepje mensen bij de balie en de twee verpleegsters erachter schonken nauwelijks aandacht aan hem. De ene keek naar beneden, zocht iets op in het register, en de andere was in een druk gesprek gewikkeld. Duclos wierp hun een korte, zijdelingse blik toe, wilde niet onnodig de aandacht trekken terwijl hij snel door de grote hal naar de lift en de trappen liep. Hij bleef maar even wachten bij de lift en besloot toen de trap te nemen. Te veel nieuwsgierige ogen te dichtbij, mensen die hem misschien zouden aanspreken, vragen hoe ze bij die en die zaal moesten komen, zouden zien op welke verdieping hij uitstapte. Op de trap zou hij veel anoniemer zijn. Eerste verdieping, aan het eind van de gang, kamer 4a. Zijn hart klopte in zijn hoofd, bijna in het ritme van de harde echo’s van zijn voetstappen die door de gang klonken. Aan het eind waren twee zijgangen met borden en pijlen die naar de verschillende afdelingen verwezen. Hij zag dat 4a bijna aan het eind was. Duclos hield zijn pas in toen hij de deur naderde. Onbewust hield hij ook zijn adem in bij die laatste passen, en stak hij zijn hand uit naar de deurknop. Zijn hand bleef even boven de deurknop zweven, toen trok hij hem weer terug en veegde het zweet in zijn handpalm af aan zijn broekspijp. Zijn plan stond hem helder voor de geest: als er iemand was, of hij werd aangesproken, dan zou hij zeggen dat hij een afspraak had met madame Rosselot. ‘Had hij haar gemist ?’ Hij haalde nog een keer diep adem, hield de lucht lang in zijn longen om zijn zenuwen te kalmeren, pakte de deurknop vast en duwde hem omlaag…

De kamer lag voor hem: het profiel van een vrouwengezicht, donker haar, een brandende kaars… een bed en monitors achter een glazen afscheidingswand. Een indruk die slechts een fractie van een seconde duurde. De vrouw bewoog haar hoofd om op te kijken; Duclos deed de deur snel dicht. Hij ademde uit, een abrupte ontlading van spanning, en liep haastig weg, bang dat de vrouw naar de deur zou komen en die open zou doen om te zien wie er was. Duclos durfde niet achterom te kijken en luisterde aandachtig of hij geluiden achter zich hoorde. Die waren er niet. Hij liep de hoek om en was weer veilig.

Hij was er zeker van dat de vrouw hem niet had gezien. Het was natuurlijk de moeder van de jongen, madame Rosselot. Wat een pech, dacht hij; ze had minstens een kwartier geleden vertrokken moeten zijn. Plotseling ging naast hem een deur open en zijn hart sprong in zijn keel toen een verpleegster en een portier de gang op kwamen lopen. Duclos forceerde snel een schaapachtige grijns op zijn gezicht, maar ze sloegen nauwelijks acht op hem en liepen meteen door in de richting van de trap. Duclos overwoog het op te geven, het ziekenhuis uit te lopen en een andere dag terug te komen. Zijn zenuwen waren murw, zijn maag speelde trillend op en zijn lichaam was verzwakt door gebrek aan slaap en nervositeit. Maar hij wist dat als hij nu wegging, hij nooit meer terug zou komen, niet meer in staat zou zijn dezelfde spanning nog een keer te verdragen. Hij zag een nis met een bank, met een goed uitzicht op de trap en, als hij zich vooroverboog, de volle lengte van de gang. Misschien kon hij daar gaan zitten wachten. Ze was al een kwartier te laat, dus hoeveel langer kon ze nog blijven ?

Hij probeerde zich te ontspannen door diep en regelmatig adem te halen. Maar met elke minuut die verstreek nam zijn spanning juist toe. Twee keer hoorde hij voetstappen: hij boog zich voorover en zag mensen uit andere kamers komen. Vals alarm. Er waren pas een paar minuten verstreken, maar het leken wel jaren. Weer voetstappen, zacht eerst, toen echoënd door de gang. Hij boog voorover, verwachtte min of meer weer een vals alarm, trok zich toen snel terug en hapte naar adem. Eindelijk ! Zijn hart sprong in zijn keel en nam het ritme van de langzaam verdwijnende voetstappen aan.

Hij wachtte nog twintig seconden tot hij haar de trap af had horen lopen en concentreerde zich op de geluiden om hem heen. Geen nieuwe voetstappen, noch in de gang, noch op de trap.

Hij stond op en liep de gang in, overbrugde de afstand in een rustig tempo, met een deel van zijn zintuigen gericht op de geluiden om hem heen en de rest op wat voor hem lag: de deur… Nog een paar stappen en hij legde zijn hand op de deurknop. Hij bleef even staan luisteren of hij binnen iets hoorde. Niets. De gang was leeg en hij hoorde geen nieuwe voetstappen naderen. Langzaam duwde hij de deurknop naar beneden, de deur ging open, de kier werd breder… niemand binnen ! Een snelle zucht van opluchting. Hij keek door de glazen afscheiding naar de grotere kamer daarachter, ging het observatiekamertje binnen en deed de deur snel achter zich dicht.

De jongen lag achter de glazen wand, zijn huid bleek als licht porselein, met snoeren en slangen die hem verbonden met de monitors en de apparatuur. Het was absoluut de jongen van toen, en er was niemand anders in de kamer. Duclos’ mond werd droog. De ademhaling van de jongen was waarschijnlijk zo zwak, dat hij alleen maar zijn hand even over zijn neus en mond hoefde te leggen om er een eind aan te maken. Maar hij moest snel zijn want er kon elk moment iemand de kamer in komen. Zijn zenuwen gierden door zijn lijf en de palm van zijn hand op de kruk van de tussendeur voelde plotseling weer vochtig aan. Zijn hele lichaam trilde en hij had het koud, hoewel het nog tegen de dertig graden was. Hij haalde nog een keer diep adem, deed de deur open en ging naar binnen.

 

‘When this old world starts getting me down and people are just too much for me to face, I climb right up to the top of the stairs and all my cares just drift right into space. On the roof, the only place I know, where you just have to wish to make it so…’

Dominic lag op zijn balkon en keek naar de sterrenhemel boven Bauriac terwijl de Drifters, op zijn platenspeler, zijn geest ontspanden. Het was een van de beste songs van het jaar, zijn favoriet. De plaat zat al sinds begin januari in zijn verzameling en in Louis’ jukebox, vanaf het moment dat hij de Amerikaanse hitlijsten in was gekomen. De vloer van zijn slaapkamer lag bezaaid met dossiers en papieren. Hij had zijn samenvatting voor Poullain bijna klaar; alleen de laatste alinea nog. Hij had gezocht naar de juiste toon, die sleutelzin die alles goed weergaf, maar had het een halfuur geleden opgegeven en besloten een pauze te nemen om zijn gedachten wat op te frissen. Zijn moeder was een uur geleden, even na tien uur, naar bed gegaan met een kop warme chocola en een schaaltje biscuitjes. Haar dagelijkse huishoudelijke bezigheden leken haar met de dag meer te vermoeien. Hij had zijn platenspeler vlak bij de openslaande deuren van zijn slaapkamer gezet om zijn moeder, die beneden sliep, niet te storen.

Zijn gedachten gingen terug naar Algerije. Het Vreemdelingenlegioen. Waar hij er voor het eerst een gewoonte van had gemaakt om op zijn rug naar de sterren te liggen staren. De hemel boven de woestijn was zelfs nog indrukwekkender geweest: een kristalhelder diep donkerblauw, bezaaid met een sneeuwstorm van sterren. Na een paar maanden had de helft van het peloton de gewoonte overgenomen. Iemand maakte een kampvuur terwijl hij zijn platenspeler aansloot op de autoaccu, waarna ze platen van Ray Charles en Sam Cooke draaiden en er soms wat hasjiesj werd gerookt die iemand in een soek had gekocht. Hasjiesj was in Algerije gemakkelijker te krijgen dan alcohol. Zijn muzieksessies maakten hem populair bij zijn kameraden. Het idee dat ze midden in de woestijn lagen, afgesneden van de rest van de wereld, en toch, dankzij Dominics oom, konden luisteren naar de allerlaatste hits minstens twee maanden voordat de rest van Frankrijk dat voorrecht zou hebben. Het zorgde er op de een of andere manier voor dat ze het gevoel hadden dat ze er nog bij hoorden, een compensatie voor hun isolatie. Het legioen had ook zijn littekens achtergelaten. Niet zozeer op hem persoonlijk – hij was maar een radio- en communicatieofficier geweest en had nauwelijks gevechten gezien – maar op zijn huidige carrière. De gendarmerie behandelde voormalige soldaten van het Vreemdelingenlegioen argwanend, alsof het allemaal experts waren in het ongewapende gevecht en het doorsnijden van kelen. Aan het eind van de vorige eeuw, met de opstanden in Marokko en Algerije, waren veel rekruten afkomstig geweest uit de Franse gevangenissen – een alternatief voor de Bastille of Duivelseiland – maar in de laatste paar decennia was dat niet meer het geval.

Dominic nam niet eens de moeite om hen terecht te wijzen en te vertellen dat hij tijdens de Algerijnse Oorlog nauwelijks enige strijd had gezien. Soms had dat imago van stoere jongen zijn voordelen; collega’s pasten ervoor op dat ze niet op zijn tenen trapten. De plaatselijke vooroordelen konden in je voordeel werken, maar hij was bang dat diezelfde vooroordelen tégen Machanaud zouden kunnen werken als het verhoor morgen niet goed ging.

Het rapport van de forensische dienst onthulde weinig. Het bloed dat was onderzocht, was allemaal van dezelfde bloedgroep als dat van de jongen, er waren geen sporen van sperma gevonden en geen opzienbarende vezels ontdekt. De steenfragmentjes die in het bloed waren gevonden, bevestigden het vermoeden van de politie-arts over het wapen. Maar er was door het onderzoeksteam geen kei vol bloedvlekken gevonden, het overhemd van de jongen evenmin, en de paar stukjes papier die in het korenveld waren gevonden en het afgedragen mannenjack en de schoen die op de rivieroever hadden gelegen, waren te verweerd geweest om met hem in verband te worden gebracht. Desondanks hadden ze alles voor controle naar het lab gestuurd. Met weinig of geen forensisch bewijs werden ze meer afhankelijk van de timing van de misdaad en van ooggetuigen, welke laatste in de richting van Machanaud wezen. Als Poullains heftige reactie op zijn protest van de vorige dag – dat het belachelijk was om Machanaud te verdenken omdat hij alleen maar een ruziezoekende dronkelap en een stroper was – tekenend was voor de publieke opinie, was Dominic bang dat die zich wel eens tegen Machanaud zou kunnen keren. Net als Louis en hijzelf was Machanaud afkomstig van buiten, oorspronkelijk uit het heuvelland aan de voet van de Pyreneeën, en woonde hij nog geen drie jaar in Bauriac. Meer dan eens waren Dominic en de anderen naar een plaatselijk café geroepen als Machanaud weer eens dronken was. Dan wilde hij zingen of vechten, of alle twee tegelijk. Dan had hij zichzelf eerst de hele avond opgewarmd met verhalen over zijn oorlogsverleden, over hoe hij als jongen van achttien in het verzet had gezeten en had geprobeerd een Duitse truck op te blazen met dynamiet, maar dat de truck van de weg was gesprongen en hem had geraakt, waarna ze in het ziekenhuis een stalen plaatje in zijn hoofd hadden moeten zetten. De meeste dorpelingen dachten dat hij halfgek was en behandelden hem met een mengeling van argwaan en minachting. Misschien zouden de andere aanwijzingen vruchtbaarder blijken en de aandacht van Machanaud afleiden. Hij had eerder die avond naar de gendarmerie gebeld en Servan had hem op de hoogte gebracht van het laatste nieuws: een groene Alfa Romeo was gezien in Pourrières, het nummer was genoteerd en doorgegeven aan het bureau Kentekenregistratie in Parijs. De truck uit Lyon was zestig kilometer verderop gesignaleerd op het tijdstip van de misdaad en over de toerist op doorreis was nog geen nieuws. Dominic stond op. Hij zette zijn gedachten nog eens op een rij en uiteindelijk begon zijn slotalinea vorm te krijgen. Hij boog zich snel over zijn rapport voordat de gedachte weer vervloog en schreef: Duidelijk gebrek aan forensisch bewijs. Geen andere bloedgroep dan die van de jongen, geen sperma, geen vezels. Het wapen noch het overhemd van de jongen kan gevonden worden. Degene die deze misdaad heeft gepleegd, is buitengewoon voorzichtig geweest. Als we Machanaud willen verdenken, zullen we ons ook moeten afvragen: is hij echt het type om zo voorzichtig en zorgvuldig te zijn ?

Dominic las zijn samenvatting nog eens door. De tijdspanne tussen de twee seksuele vergrijpen had een nieuw, onbekend perspectief doen ontstaan, maar dat wees niet per definitie in de richting van Machanaud. Wie de misdaad ook had begaan, de vraag bleef dezelfde: waar waren ze in de tussentijd geweest ? Er was geen andere plek gevonden waar het graan was platgetrapt, en aan de diepte van de indruk van het lichaam op de plek waar de misdaad tenslotte was begaan, had het team uit Marseille geconcludeerd dat ze daar niet langer dan tien minuten waren geweest. Daarom vermoedden ze dat de jongen en zijn belager daarvoor op de rivieroever waren geweest, vanaf het laantje nauwelijks zichtbaar tussen de bomen en bosjes. Of ergens anders ? De plaat was afgelopen zonder dat Dominic het had gemerkt en de naald stond te tikken aan het einde van de groef. Dominic haalde hem eraf, zette Sam Cookes Another Saturday Night op en liep het balkon op. Hij ging weer in zijn ligstoel liggen, deed zijn ogen even dicht, deed ze toen weer open en liet het weidse uitspansel van de donkerblauwe hemel met zijn vele sterren op zich neerdalen, doordringen in zijn lichaam totdat ze de uiteinden van al zijn zenuwen raakten. Totdat ze zijn ziel raakten. Afzondering. Maar achter in zijn geest flakkerde het licht van een enkele kaars. Monique Rosselots profiel, voor een deel in de schaduw in het dansende licht, het absolute symbool van schoonheid en moederschap, terwijl ze hoopte en bad dat haar enige zoon zou blijven leven. Het deed hem denken aan een vrouw in Algerije, die hij in de soek in El Asnam had gezien. Hij had nooit veel aandacht aan de plaatselijke vrouwen geschonken omdat die gewoonlijk van hun neus tot hun tenen in zwarte lappen waren gekleed. Deze vrouw was ook zo gekleed, behalve dat haar ogen boven de sluier voor haar gezicht groot en fascinerend waren, en ze had zijn blik een seconde langer vastgehouden dan daar waarschijnlijk als fatsoenlijk zou worden beschouwd. Haar ogen, lichtbruin met groene vlekjes, helder en gevoelig, hadden uitdagend naar hem gelachen. Toen was ze plotseling weer weg, verdwenen tussen de marktkramen naar de zijstraatjes van de soek. Sindsdien had hij zich vaak afgevraagd hoe haar gezicht eruitzag, maakte zich er voorstellingen van als hij tijdens die lange, eenzame nachten in de woestijn in de vlammen van het kampvuur of naar de sterren aan de fluweel zwarte hemel lag te staren. Maar het beeld dat hij nu vergroot voor zich zag toen de sluier langzaam opzij werd geschoven, was het gezicht van Monique Rosselot. Hij schudde zijn hoofd, om het beeld kwijt te raken. Sam Cooke zong :

 ‘lt’s  hard on a fellow, when he don’t know his way around. If I don’t find a honey to help me spend my money, I’m gonna have to blow this town…’

Het herinnerde Dominic aan een van zijn laatste afspraakjes met Odette; ze hadden de song gehoord op een kermis in Draguignan, waar ze naartoe waren geweest. Another Saturday Night. Vrolijk gekleurde lichtjes, suikerspinnen, een pluizige, lichtblauwe speelgoedkat die hij voor haar had gewonnen bij de schiettent. Maar die kaars in zijn hoofd bleef maar branden en het verslagen maar trotse profiel, half in de schaduw, werd nog steeds weerspiegeld in het glas. Hij merkte dat het moeilijk was om het beeld van Monique Rosselot uit zijn hoofd te zetten.